Een dag is een dag, en datums zijn overal dezelfde, zou je denken. Niet? Niets is minder waar. Er zijn doorheen de tijd verschillende manieren geweest om de kalender te berekenen. Sommige worden nu nog steeds gebruikt, denk maar aan de Joodse of de Islamitische tijdrekening. Op deze plek, beperk ik me tot het beschrijven van de belangrijkste kalenders die we in onze eigen streken gebruiken of gebruikt hebben, en die van nut zijn in ons genealogisch onderzoek.
De oorsprong van de kalender
Het meten van de tijd werd al zeer snel zeer belangrijk. Toen de landbouw zijn intrede deed, werd de mens steeds meer afhankelijk van de wisseling der seizoenen. Kennis van de komst van seizoensgebonden verschijnselen, zoals sneeuw, overstromingen of het rijpen van het graan, waren van levensbelang.
Bijna alle culturen hebben een kalender ontwikkeld. Dat deze vaak zeer op elkaar gelijken, heeft als reden dat ze dezelfde basis gebruiken, namelijk de kleinste natuurlijke tijdseenheid die gemakkelijk waar te nemen valt: de dag. Eén omwenteling van de aarde om haar eigen as. De tweede natuurlijke tijdseenheid, is de tijd tussen twee gelijke maanfasen. Deze ‘maand’ van 29 dagen, 12 uur en 44 minuten noemen we een synodische maand of maanmaand. Twaalf maanmaanden vormen een maanjaar van 354 dagen en 9 uur.
Tot slot is er het zonnejaar of tropisch jaar: de tijd die de aarde nodig heeft voor één omwenteling rond de zon. De gemiddelde lengte hiervan is vastgesteld op 365 dagen, 5 uur en 48 minuten.
Maankalender
De oudste kalenders waren maankalenders, om de eenvoudige reden dat het waarnemen van de terugkeer van de maanfasen gemakkelijker is dan het precies vaststellen van de positie van de zon. Deze kalenders van 12 synodische maanden worden meestal samengesteld uit 6 maanden van 29 dagen, en 6 maanden van 30 dagen. Dit maakt een maanjaar 354 dagen lang, 11 dagen korter dan een zonnejaar. Elk jaar begonnen de seizoenen bijgevolg 11 dagen later. Dit wisselende begin werd als lastig ervaren, waardoor toch pogingen werden ondernomen om het maanjaar af te stellen op het zonnejaar.
Onafhankelijk van elkaar hebben de Chinezen, de Grieken en de Maya’s ontdekt dat na 19 zonnejaren – hetgeen overeen komt met 235 synodische maanden – de maanfasen weer op hetzelfde moment vallen. De Griekse astronoom Μέτων berekende omstreeks 450v.C. dat er dus tijdens deze 19 jaar 7 extra maanden moeten ingevoegd worden (235 = 19×12 + 7). Hij stelde een kalender op die de 6 maanden van 29 dagen en 6 maanden van 30 dagen uit de maankalender behield, maar voegde daar ongeveer elke drie jaar een dertiende maand aan toe. Deze kalender wordt ook wel een lunisolaire kalender, of de Metonische cyclus genoemd.
Zonnekalender
In de Oudheid waren ook reeds zonnekalenders in gebruik. Het is niet helemaal duidelijk hoe de lengte van het jaar nauwkeurig kon worden gemeten, maar historici zijn het er over eens dat bouwwerken als Stonehenge gebouwd zijn met dit doel. Het eerste volk dat een jaar van 365 dagen gebruikte, waren de Egyptenaren. Hun jaar was opgebouwd uit 12 maanden van 30 dagen, met 5 extra dagen (de zogenaamde epagomenen). In dit jaar, vielen de maanfasen steeds op een andere dag van de maand.
Het feit dat een zonnejaar in realiteit niet exact 365 dagen bedraagt, maar iets langer is, leverde na verloop van tijd toch weer problemen op. Toen opgemerkt werd dat na lange tijd de seizoenen begonnen te verschuiven, werd aan de hand van nieuwe berekeningen vastgesteld dat elke 4 jaar een extra dag aan het jaar zou moeten worden toegevoegd.
Romeinse kalender
Oorsprong
Onze huidige kalender komt voort uit de Romeinse kalender. De oorspronkelijke Romeinse kalender telde 306 dagen, verdeeld over 10 maanden: 4 van 30 dagen en 6 van 31 dagen. Het jaar begon met Martius, en eindigde met de tiende maand, Decembris (decem = 10), waarna een naamloze ‘rustperiode’ begon vooraleer het nieuwe jaar startte met de lente, in maart. Onder koning Numa Pompilius (ca. 700v.C.) werd deze naamloze periode omgevormd in twee extra maanden: Ianuarius (29 dagen) en Februarius (28 dagen) en werden sommige maanden ingekort tot 29 dagen. Hiermee werd de Griekse trend overgenomen en werd het in feite een lunisolaire kalender (zie hoger). Eens in de twee of drie jaar werden de laatste vijf dagen van februari vervangen door een extra maand van 27 dagen (Mercedonius of Intercalcaris genoemd).

Juliaanse kalender
Doordat de Intercalcaris niet altijd correct werd toegepast en omdat het berekende jaar in feite iets te lang was, begonnen na verloop van tijd de kalender en de seizoenen toch verschillen te vertonen. In 50v.C. was het begin van de lente reeds naar half mei opgeschoven. Men zag in dat dit alleen maar erger zou worden. Omstreeks 46v.C. voerde Caius Iulius Caesar zijn eigen hervormde kalender in. Deze werd uitgedokterd door astrologen in Alexandrië, onder wie Σωσιγένης, en was een relatief goede benadering van het tropische jaar (de seizoenen). Caesar bepaalde dat het jaar AUC 708 (‘Ab Urbe Condita 708’ ofwel 708 jaar na de stichting van de stad Rome, 46v.C.) 445 dagen zou tellen, om de inmiddels grote verschillen tussen de kalenderseizoenen en de tropische seizoenen op te vangen en de vaste feestdagen opnieuw in het juiste seizoen te krijgen. De maankalender werd dus eigenlijk vervangen door een zonnekalender.
Januari werd de nieuwe eerste maand van het jaar (waar dat voorheen maart was) en zou opnieuw samenvallen met het begin van de winter. Door het invoegen van twee extra maanden bovenop de reeds bestaande schrikkelmaand, kreeg het jaar 46v.C. dus 15 maanden en 80 extra dagen.
Vanaf 1 januari 45v.C., kreeg het jaar 11 maanden van afwisselend 30 of 31 dagen. Het totaal van 365 dagen week nog steeds een zestal uur af van het berekende astrologische jaar, dus werd elke 4 jaar een extra dag ingevoerd in februari (schrikkeldag). Zoals de Intercalcaris, voorheen, werd deze extra dag ingevoegd tussen 23 en 24 februari. Deze maand kreeg hierdoor dus 29 of 30 dagen (afhangend van het schrikkeljaar). De maand Quinctilis werd ter ere van Caesar, die in deze maand geboren was, in ‘Julius’ omgedoopt. Toen Augustus de maand Sextilis naar zichzelf wilde noemen, wilde hij niet onderdoen voor zijn grootoom. Julius had 31 dagen, dus moest Augustus ook 31 dagen krijgen. Hiervoor werd een dagje afgeroomd van februari, dat vanaf dan 28 of 29 dagen zou tellen.
De Juliaanse kalender werd in (West-)Europa in 1582/1583 vervangen door de Gregoriaanse kalender, maar op sommige plekken bleef ze langer gehandhaafd. In Rusland, bijvoorbeeld, werd pas in 1917 afgestapt van de Juliaanse kalender.
De Romeinse dagtelling
Onze week van 7 dagen, gebaseerd op de gebeurtenissen in de Bijbel, werd pas door keizer Constantijn de Grote geïntroduceerd. De Romeinen verdeelden elke maand onder in drie ongelijke delen: de kalenden (Kalendae), de nonen (Nonae) en de iden (Ides). De kalenden vielen steeds op de eerste van de maand. De nonen steeds op de negende dag vóór de iden, die afwisselend op de 15de (maart, mei, juli, oktober) of de 13de (januari, februari, april, juni, augustus, september, november, december) van de maand. Voor de andere dagen werd steeds teruggeteld van één van deze drie vastliggende punten, waarbij het ijkpunt zelf ook werd meegerekend. Zo stond a.d. VII Kal. Sept. (ante diem septimum Kalendas Septembris – de zevende dag voor de kalenden van september) voor 26 juli.
We zagen reeds dat eens in de vier jaar een schrikkeldag werd ingevoerd na 23 februari. In de Juliaanse kalender betekende dat, dat men naast de a.d. VI Kal. Mart. (ante diem sexto kalendas martii) een a.d. bis VI Kal. Mar. invoerde. Deze schrikkeldag, ‘bis sexto kalendas martii‘, herkennen we vandaag nog steeds in de Franse benaming van een schrikkeljaar, namelijk une année bissextile.
Gregoriaanse kalender
Aangezien een jaar in de Juliaanse kalender gemiddeld 11 minuten en 14 seconden langer duurt dan het tropisch jaar, krijgt de Juliaanse kalender elke 1.000 jaar 7,8 dagen achterstand (of ongeveer 1 dag elke 128 jaar). Reeds in 1232 schreef de Schotse monnik John of Holywood (beter bekend onder zijn gelatiniseerde naam Ioannis de Sacrobosco) een traktaat, De Anni Ratione, om hier de aandacht op te vestigen. Na hem volgden Roger Bacon (1267 aan paus Clemens VI, die overleed voor hij kon reageren), Pierre d’Ailly (1417) en Nicolas van Cusa (1437), en debatten tijdens de Concilies van Konstanz (1417), Bazel (1437-1439) en Lateranen (1514), echter zonder resultaat.
Tijdens de laatste zitting van het Concilie van Trente (4 december 1563) werd besloten om de hervorming van de kerkelijke brevier en het missaal (waartoe de kalender behoorde) over te laten aan de Paus. Toch duurde het nog tot 24 februari 1582 vooraleer Paus Gregorius XIII, op aandringen van de Italiaanse wetenschapper Aloisius Lillius, besloot om de kalender effectief te hervormen. Het doel van de pauselijke bul, de ‘Inter gravissimas‘, voorafgegaan door een commissie van theologen en mathematici, was om de fouten in het verleden gemaakt te herstellen, en maatregelen te treffen om dit in de toekomst te vermijden.
Bij de hervorming bleef de extra dag op jaren deelbaar door 4 behouden, behalve op jaartallen deelbaar door 100 maar niet door 400. Dit betekent dat bijvoorbeeld de jaren 1600, 2000 en 2400 schrikkeljaren zijn, maar 1700, 1800 en 2100 niet.
Om de opgelopen verschillen tussen de kalender en het tropische jaar op te vangen, werd besloten om in oktober 1582 tien dagen uit de kalender te halen. Zo volgde 15 oktober 1582 onmiddellijk op 4 oktober 1582. Deze invoering gebeurde echter niet overal tegelijkertijd.
Invoering van de Gregoriaanse Kalender
Streek | Werd gevolgd door: | |
---|---|---|
Frankrijk | 9 december 1582 | 20 december 1582 |
Duitsland | ||
- katholieke landen | 21 december 1582 | 1 januari 1583 |
- bisdom Keulen | 3 november 1583 | 14 november 1583 |
- bisdom Munster | 16 november 1583 | 27 november 1583 |
- protestantse landen | 18 februari 1700 | 1 maart 1700 |
Engeland & Ierland | 2 september 1752 | 14 september 1752 |
Rusland | 31 januari 1918 | 14 februari 1918 |
Zuidelijke Nederlanden (Vlaanderen) | 20 december 1582 | 31 december 1582 |
Bisdom Luik | 10 februari 1583 | 21 februari 1583 |
Staten-Generaal, Brabant, Zeeland | 14 december 1582 | 25 december 1582 |
Groningen (provincie) | 10 februari 1583 | 21 februari 1583 |
Groningen (stad) | 28 februari 1583 | 11 maart 1583 |
Gelderland | 30 juni 1700 | 12 juli 1700 |
Utrecht | 30 november 1700 | 12 december 1700 |
Friesland | 31 december 1700 | 12 januari 1701 |
Drente | 30 april 1701 | 12 mei 1701 |
Zoals je kan zien behielden de protestantse landen veel langer de Juliaanse kalender. Men ging liever niet akkoord met de zon, dan een bevel van de Paus uit te voeren. In 1700-1701 werd in de overblijvende protestantse landen de ‘Verbeterde Juliaanse Kalender’ ingevoerd, maar deze was nagenoeg identiek aan de Gregoriaanse kalender. Enkel de Paasdatum werd op een andere manier berekend. enkel in 1724 en 1744 leverde dit een verschillende dag op. Deze verbeterde Juliaanse kalender werd nog tot in 1776 in Duitsland gebruikt, waarna overal werd overgeschakeld op de Gregoriaanse kalender.
In de Republiek der Nederlanden stelde zich een bijkomende moeilijkheid: binnen de grenzen van één gebied, werden namelijk twee verschillende kalenders gehanteerd. Dit werd vaak verduidelijkt door de vermelding ‘oude stijl – stilus antiquus’ voor de Juliaanse, of ‘nieuwe stijl – stilus novus’ voor de Gregoriaanse kalender. Soms werden beide data als een breuk vermeld: 13/23 augustus 1651.
Republikeinse kalender
De Franse republikeinen wilden na de Franse Revolutie volledig breken met het verleden en het ‘Ancien Régime‘. Ze wensten komaf te maken met de kalender, die tot dan toe volledig beheerst werd door de kerk en kerkelijke feestdagen zoals Pasen, Hemelvaart of Kerstmis, en een zuiver burgerlijke kalender invoeren die op geen enkele manier aan de katholieke voorganger herinnerde.
Op 20 september 1793 stelde de commissie geleid door Charles-Gilbert Romme haar hervormde kalender voor aan de nationale Conventie. Op 5 oktober van dat jaar werd het voorstel aangenomen en werd de Republikeinse kalender ingevoerd.
Opstelling
Aan de lengte van het jaar werd niet geraakt. Het jaar werd onderverdeeld in 12 gelijke maanden van elk 30 dagen. Vijf toegevoegde dagen op het einde van het jaar zorgden voor het totaal van 365. Deze dagen werden niet meegeteld voor het berekenen van interesten en dergelijke. Elke maand werd verder onderverdeeld in drie decaden van 10 dagen elk. Een dag telde 10 uren van 100 minuten (een dagindeling die uiteindelijk nooit werd toegepast wegens het ontbreken van aangepaste uurwerken). Het voorstel van Romme om de maanden typisch Franse benamingen te geven, zoals bijvoorbeeld Régénération, Bastille of Bonnet, werd afgewezen. In plaats daarvan werden de maanden vermeld volgens hun rekenkundige rangorde (eerste, tweede, derde, enz). De nieuwe kalender werd ingevoerd met terugwerkende kracht op 22 september 1792, de dag waarop de Republiek werd uitgeroepen en die per toeval samenviel met de herfstevening van dat jaar. Voortaan zou op deze dag het nieuwe jaar gevierd worden.
Al spoedig vond men het ontbreken van namen voor de maanden en decaden zeer onpraktisch: aanduidingen als ‘de vijfde dag van de tweede decade van de eerste maand van het jaar II’ waren veel te lang. De Franse dichter Fabre d’Églantines werd belast met het bedenken van passende benamingen. Op 24 november 1793 werden zijn voorstellen door de Conventie aangenomen. De maanden kregen de volgende benamingen:

vendémiaire (<Occit. vendemiaire = druivenplukker – wijnmaand)
brumaire (brume = mist – nevelmaand)
frimaire (frimas = vorst – rijpmaand)
nivôse (<Lat. nivosus = sneeuwig – sneeuwmaand)
pluviôse (pluie = regen – regenmaand)
ventôse (vent = wind – windmaand)
germinal (germes = kiemen – kiemmaand)
floréal (fleur = boem – bloeimaand)
prairial (prairie = weide – weidemaand)
messidor (<Lat. messis = oogst – oogstmaand)
thermidor (thermal = warmte – hittemaand)
fructidor (fruits = fruit – vruchtmaand)
Let op de poëzie die schuilt in de namen. Ze zijn niet enkel gebaseerd op natuur- of landbouwverschijnselen die zich in de betreffende periode afspelen. Ook de uitgangen groeperen de maanden in de seizoenen (-aire, -ôse, -al, -idor).
De dagen van de week kregen een naam gebaseerd op hun rekenkundige rangorde: primidi, duodi, tridi, quartidi, quintidi, sextidi, septidi, octidi, nonidi en decadi. Door de decimale indeling vielen data met hetzelfde eindcijfer ook steeds op dezelfde weekdag. Zo vielen bijvoorbeeld de 3de, de 13de en de 23ste van de maand steeds op een tridi. In de almanak plaatste men naast iedere dag van het jaar een naam ontleend aan de natuur of de landbouw: zo kreeg elke quintidi de naam van een huisdier, elke decadi de naam van een landbouwwerktuig en andere dagen de namen van bloemen, vruchten, delfstoffen enz. Door het grote aantal verschillende dagen bleven deze benamingen beperkt tot de almanak en werden ze nooit toegepast in het dagelijkse leven.
De toegevoegde dagen, die een halve decade duurden, werden sans-culottides genoemd. Ze werden gevierd als nationale feestdagen en waren toegewijd aan de deugd (la vertue), het vernuft (la génie), de arbeid (le travail), de opinie (l’opinion) en de beloning (récompenses).
Een opeenvolging van 4 jaar werd een franciade genoemd. Ter vervanging van het afgeschafte schrikkeljaar, werd op het einde van elke franciade een extra dag toegevoegd, een sans-culottide par excellence. De traditionele zondag, werd vervangen door de decadi, dewelke vanaf het jaar III van de Republiek als bijzondere dagen beschouwd werden.
Er waren zes nationale en verplichte feestdagen, namelijk: fête de la jeunesse (10 germinal), fête des époux (10 floréal), fête de la reconnaissance (10 prairial), fête de l’agriculture (10 messidor), fête de la liberté (10 thermidor) en het fête de la vieillesse (10 fructidor). De sans-culottide par excellence werd het fête de la Révolution.
Invoering in onze gewesten
Vanaf de annexatie van onze gewesten door Frankrijk in oktober 1795 hebben de Fransen de Republikeinse kalender proberen invoeren. Hierbij stoten ze op heel wat tegenkanting. Hoewel de burgerlijke stand reeds sinds 17 juni 1796 was overgeschakeld op de nieuwe kalender, werden op 14 germinal van het jaar VI (3 april 1798) nog strengere maatregelen uitgevaardigd. Er werd gesteld dat de Republikeinse almanak de enige wettelijke kalender was, die in het openbare leven en door het bestuur mocht gebruikt worden. Vanaf dan mochten eender welke feestelijkheden enkel doorgaan op decadi. Aangezien de bevolking halsstarrig ook de katholieke feesten en het verplichte rusten op zondag bleef respecteren, werd er niet veel meer gewerkt.
In 1801 sloot Napoleon een concordaat dat op 18 april 1802 in voege trad. De kerken werden opnieuw geopend, en de katholieken konden weer ongehinderd hun godsdienst belijden. Het vieren van de feestdagen op decadi werd afgeschaft, en ook de zondag werd opnieuw erkend. De kerkelijke feestdagen werden tot vier beperkt: Kerstmis, Onze-Lieve-Heer Hemelvaart, Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart en Allerheiligen.
Uiteindelijk werd voor praktische redenen op 22 fructidor an XIII (9 september 1805) beslist door de Senaat dat de Republikeinse kalender met ingang van 1 januari 1806 (11 nivôse an XIV) zou afgeschaft worden, ten voordele van de Gregoriaanse kalender.
Maandnamen
De 12 maanden die we vandaag kennen hebben niet altijd dezelfde namen gehad. Vooral in de Middeleeuwen werd van de Latijnse vormen afgeweken. Zoals later werd toegepast in de Republikeinse kalender, werd elke maand vernoemd naar een activiteit of een natuurverschijnsel die met deze maand geassocieerd werd.
Oude maandnamen
Modern | Vlaanderen | Nederland | Alternatieve namen | beschrijving |
---|---|---|---|---|
januari | nieuwjaarmaand | louwmaand | wintermaand, wolfsmaand, ijsmaand, hardemaand | nevenvorm van looimaand: januari was de maand waarin leer werd gelooid |
februari | schrikkelmaand | sprokkelmaand | kortemaand, blijdemaand, zille | van het Latijnse spurcalia, de naam van een reinigingsfeest dat in februari werd gevierd. De benaming is aangepast onder invloed van het Nederlandse woord sprokkelen |
maart | lentemaand | lentemaand | kalvermaand, buienmaand, dorremaand, akkermaand | de maand waarin de lente begint |
april | grasmaand | grasmaand | paasmaand, eierenmaand | de maand waarin het nieuwe gras uitspruit |
mei | bloeimaand | bloeimaand | wonnemaand, mariamaand, braakmaand | de maand waarin alles tot bloei komt |
juni | zomermaand | zomermaand | braakmaand, rozenmaand, weidemaand | de maand waarin de zomer begint |
juli | hooimaand | hooimaand | vennemaand | de maand waarin van oudsher het hooien plaatsvindt |
augustus | koornmaand | oogstmaand | arenmaand, bouwmaand, arenmaand | de maand waarin van oudsher geoogst wordt. Het woord oogst is overigens ontstaan uit de Latijnse naam Augustus. Hier is de activiteit genoemd naar de maand, en niet omgekeerd |
september | herfstmaand | herfstmaand | havermaand, fruitmaand, pikmaand, gerstmaand, speltmaand | de maand waarin de herfst begint |
oktober | zaaimaand | wijnmaand | aarzelmaand, rozenkransmaand, horzelmaand | de maand waarin van oudsher wijn gemaakt wordt |
november | slachtmaand | slachtmaand | smeermaand, bloedmaand, reuzelmaand, martinusmaand | de maand waarin traditioneel de dieren werden geslacht |
december | wintermaand | wintermaand | sneeuwmaand, donkeremaand, wendelmaand, joelmaand, kerstmaand | de maand waarin de winter begint |
De maanden september, oktober, november en december werden ook wel eens benoemd met een afkorting. Deze kan nogal verwarrend zijn. Zo is 9ber bijvoorbeeld niet de ‘negende maand’ (september), maar november (9 <Lat. novem-).
september – 7ber, VIIber
oktober – 8ber, VIIIber
november – 9ber, IXber
december – 10ber, Xber