Ontstaan
De oudste parochieregisters in België gaan terug tot het einde van de 15de eeuw. Tijdens de 16de eeuw (Concilie van Trente 1545-1563) werden de eerste bisschoppelijke richtlijnen uitgevaardigd in verband met het houden van parochieregisters. In de meerderheid van de parochies duurde het nog tot het begin van de 17de eeuw tot men startte met het systematisch registreren van alle doopsels, huwelijken en begrafenissen.
De registratie van de sacramenten was het startsein voor de ‘personalisering van de zielenzorg’. Pastoors moesten er op toezien dat hun parochianen een persoonlijke religieuze begeleiding kregen van de wieg tot het graf. Om controle te houden over deze begeleiding, beschikte de pastoor over een aantal werkmiddelen, waaronder de parochieregisters.
Tijdens het Concilie van Trente werd beslist dat alle doopsels en huwelijken geregistreerd en bijgehouden moesten worden. De begrafenissen volgden pas in 1614. Op de provinciale concilies van het Aartsbisdom Mechelen in 1570, 1574 en 1604 werden de besluiten van het Concilie van Trente omgezet in richtlijnen voor de pastoors. Aanvankelijk werden deze richtlijnen niet echt strikt nageleefd. De oorlogen van de late 16de en de vroege 17de eeuw maakten het er niet makkelijker op en vertraagden de invoer van de parochieregisters in onze gewesten.
Het Eeuwig Edict dat op 12 juli 1611 werd uitgevaardigd door aartshertogen Albrecht en Isabella om de wetten en regels in de Zuidelijke Nederlanden meer uniform te maken gaf een nieuwe impuls aan de parochieregisters. Artikel 20 van dit edict stelde dat de registers in meerdere exemplaren moesten bewaard worden. Naast de originele registers van de pastoors, moesten jaarlijks twee identieke kopieën afgeleverd worden aan de lokale burgerlijke overheid, en aan de regionale superviserende overheid. Slechts weinig kopieën zijn overgebleven, waaruit we kunnen opmaken dat deze regel niet bepaald werd nageleefd. In 1752 en 1754 werden de bepalingen van het Eeuwig Edict opnieuw gepubliceerd, maar opnieuw gebeurde de uitvoering niet overal zoals het hoort. In 1778 volgde een gedetailleerde regeling met de ordonnantie ‘raeckende de registers der doopsels, houwelycken ende begraeffenissen’. De ordonnantie bevatte 24 artikelen en had een belangrijke invloed op de vorm, inhoud en structuur van de akten. Gegevens over leeftijd en herkomst werden traditioneel niet opgenomen in de aktes, maar werden vanaf dan verplicht. Ook de handtekeningen van de betrokkenen werden een vereiste, en er werd strenger toegezien op het verschaffen van de dubbels. De bepalingen bleven in voege tot 1796, toen de burgerlijke stand werd ingevoerd. De burgerlijke stand was in se een gelaïceerde versie van de parochieregisters.
Vindplaatsen
De parochieregisters werden door de pastoor van elke parochie bewaard. Veel parochies hebben echter hun registers in de loop van de 20ste eeuw overgedragen aan het Rijksarchief. Deze collectie is sinds kort ook raadpleegbaar op de website van het Rijksarchief. Momenteel worden de ontbrekende parochieregisters, die zich nog bij pastoors of gemeentelijke archieven bevinden, opgespoord en gedigitaliseerd. Het doel is om alle bestaande parochieregisters, ongeacht hun bewaarplaats, online beschikbaar te maken.
De gemakkelijkste manier om iets op te zoeken in de parochieregisters, zijn de zogenaamde klappers. Deze alfabetische lijsten werden in 1875 door de gemeentebesturen opgesteld, op verzoek van de senaatscommissie Binnenlandse Zaken. De indexen werden opgemaakt in twee exemplaren: één voor de gemeenten en één voor de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.
Hoewel deze klappers zeer handig lijken (en zijn!) mogen we er niet té veel belang aan hechten. Ze werden opgesteld door ambtenaren van de burgerlijke stand of andere gemeentebedienden. de kwaliteit van de lijsten hangt dus af van hun werklust, zorgvuldigheid en hun kennis van oud schrift.
Niet alle tafels werden op dezelfde manier opgesteld. De meeste werden puur alfabetisch opgesteld, voor de volledige periode, opgesplitst in geboortes, huwelijken en overlijdens. Soms werden echter ook tienjaarlijkse tafels opgesteld, waarbij de lijsten per 10 jaar gegroepeerd worden.
Dopen
De doop markeert de toetreding van een individu tot de geloofsgemeenschap. Doopakten bevatten doorgaans weinig informatie. In de meest elementaire vorm worden de datum van de doop, de voornaam van het kind, en de naam van de ouders vermeld. Gelukkig worden vaak ook de dag van de geboorte en de namen van de doopouders vermeld. Wanneer het ging over een nooddoop, werd dit ook aangegeven.
Het Concilie van Trente stelde dat de doop zo snel mogelijk op de geboorte moest volgen, zonder een termijn te stellen. Op het Concilie van Mechelen (1570) werden de instructies uitgevaardigd dat kinderen binnen tien dagen na de geboorte moesten gedoopt worden. In 1607 werd deze periode nog ingekort, tot drie dagen. In de praktijk zien we dat de meeste dopen de dag van of de dag na de geboorte werden uitgevoerd. De reden hiervoor is waarschijnlijk de hoge graad van kindersterfte: men wilde vermijden dat het kind zonder sacramenten zou sterven, en dus niet naar de hemel kon gaan. Om het risico te beperken, werden de kinderen zo snel mogelijk gedoopt. Dit had echter een averechts effect: mensen als de Dendermondse arts Petrus Joannes van Bavegem (1745-1805) of de Deinse chirurgijn Jan Albert Roselt (1714-1785) stelden dat onnodig veel kinderen stierven omdat ze in de wintermaanden te snel gedoopt werden met ijskoud water.
Het nooddoopsel (‘sub conditione‘)
De vermelding ‘sub conditione‘ in een doopakte verwijst naar het toedienen van een nooddoop. Tijdens een moeilijke bevalling konden zowel moeder als kind het leven laten. Om te vermijden dat kinderen zouden sterven vooraleer ze gedoopt waren, konden vroedvrouwen en ouders zelf het doopsel toedienen tijdens de bevalling. Omdat iemand slechts één keer gedoopt kan worden, werd bij de eigenlijke doop door de pastoor de formule ‘sub conditione‘ (onder voorbehoud) toegevoegd. Hierbij maakte hij duidelijk dat deze doop enkel geldig zou zijn, indien de eerste doop niet correct was uitgevoerd.
De doopouders
Naast de vader en de moeder kreeg elk kind bij zijn doop ook een stel doopouders toegewezen. Dit waren meestal familieleden (de ouders of ooms/tantes van het kind), wiens rol was toe te zien op het zielenheil van het kind. Vaak namen zij ook de belangen van het kind op zich bij het vroegtijdig overlijden van de ouders.
Huwelijken
Huwelijksakten ouder dan 1778 bevatten relatief weinig informatie. Het is meestal beperkt tot de namen van de bruid en bruidegom, de getuigen, en de datum van het huwelijk. Soms werden ook de data van de verloving en/of afkondigingen gegeven.
Na 1778 wordt ook de afkomst van de gehuwden vermeld, en moeten alle aanwezigen de akte ondertekenen.
Ondertrouw
De ondertrouw ging vooraf aan het eigenlijke huwelijk en vond plaats in aanwezigheid van de pastoor en twee getuigen (niet noodzakelijk dezelfde getuigen als het huwelijk). Van het koppel werd verwacht dat ze binnen de 40 dagen na de ondertrouw de huwelijksbeloften zouden afleggen. De ondertrouw was een zakelijke en sobere plechtigheid, en was vooral bedoeld om na te gaan of er enig beletsel was tegen het huwelijk. Zo werd onderzocht of de ouders van beiden toestemming gaven, of er geen te nauwe verwantschap was tussen beide partijen, of indien het koppel voldoende op de hoogte was van de rechten en plichten bij een huwelijk. Tijdens de ondertrouw werd ook een gelofte van kuisheid afgelegd.
Na de ondertrouw werden de drie afkondigingen of ‘bannen’ gedaan. Op drie opeenvolgende kerkelijke zon- of feestdagen werd het nakende huwelijk afgekondigd in de kerk. Dit was eigenlijk een publiek onderzoek naar huwelijksbeletsels. Indien er geen beletsel was, kon het paar hierna huwen. Dit gebeurde traditioneel in de parochie van de bruid.
Dispensatie
Er waren verschillende redenen om een uitzondering te krijgen op de regels. De bisschop gaf hierbij een dispensatie.
Zo kon bijvoorbeeld een dispensatie gegeven worden op één of meer van de afkondigingen. Dit gebeurde bij hoogdringendheid – wanneer een van beide partners stervende was, of hoogzwanger (een kind binnen een huwelijk laten geboren worden bleek belangrijker dan het opvolgen van de regels voor een huwelijk).
In het kerkelijk jaar waren ook twee periodes waarin niet gehuwd kon worden: de advent (voor Kerstmis) en de Vasten (voor Pasen). Ook hier was hoogdringendheid een reden voor het geven van de dispensatie.
Dispensatie was vereist wanneer de bruid en bruidegom verwant waren in de 4de graad of dichter. Voor een huwelijk tussen personen die verwant zijn in de 2de graad (dus met gemeenschappelijke grootouder), moest de dispensatie zelfs in Rome worden aangevraagd.
Ook bij aanverwantschap moest dispensatie worden aangevraagd, bijvoorbeeld wanneer een weduwe hertrouwde met de broer van haar overleden echtgenoot, of zelfs wanneer de eerste en tweede partner verwant waren.
Begrafenissen
De begrafenisaktes zijn het summierst van al. In de meeste gevallen betreft het uitsluitend de naam van de overleden, en de dag van de begrafenis. Indien je veel geluk hebt, wordt de weduwe of weduwnaar ook vermeld.
Sommige akten bevatten informatie over het type dienst waarmee de overledene begraven werd. We kunnen vier verschillende diensten onderscheiden: de hoge, de middelbare, de lage en de armendienst. Voor de eerste drie diensten moest betaald worden. Armen werden begraven op koste van de armendienst van de parochie. De prijzen van uitvaartdiensten waren vastgelegd door de kerkelijke overheid, en omvatten een standaard omschrijving van de geleverde diensten. Het verschil in kostprijs werd onder meer bepaald door de lengte van de dienst, de intensiteit van het klokkengelui of de hoeveelheid kaarsen die gebrand werden. De keuze van een dienst werd vaak bepaald door de sociale status van de overledene.
Soms wordt ook de begraafplaats vermeld. Een kleine minderheid van de overledenen werd in de kerk (‘in templo‘) begraven. Dit was voorbehouden voor de elite, en was een dure aangelegenheid. Een verbod op begravingen in de kerk werd wegens de volksgezondheid in 1784 uitgevaardigd.
De meerderheid van de overledenen vond zijn laatste rustplaats op het kerkhof. Deze bevond zich vaak rondom de kerk (vanwaar de naam ‘kerk-hof’).
Tips and tricks voor de parochieregisters
- klappers zijn niet noodzakelijk 100% correct. gebruik ze als leidraad of aanknopingspunt, maar laat je er niet door beperken. Controleer steeds in de eigenlijke registers.
- vergeet niet dat doopaktes meestal enkel de doopdatum expliciet vermelden; verwar deze niet met de geboortedatum!
- let op voor verwarring in het Latijn. Zo staat 7bris voor september, niet voor juli, 8bris voor oktober, niet augustus, 9bris voor november, niet september, en 10bris voor december, niet oktober. Let ook goed op de uitgangen om te weten of het om een zoon (filius) of een dochter (filia) gaat. En vergeet niet dat ook namen vervoegd worden. Filius Petri is de zoon van Petrus, niet van “Petri”.
- soms zijn de data niet volledig ingevuld, of onduidelijk. Vergeet niet te vergelijken met de voorgaande en volgende aktes om de datum te bevestigen.
- schenk voldoende aandacht aan het volledige gezin (zoek álle kinderen op) en vergeet de getuigen niet. Deze kunnen vaak interessante aanwijzingen geven over de rest van de familie.
- in tegenstelling tot de geboortes en huwelijken, werden niet alle overlijdens of begrafenissen geregistreerd. Let ook op of het gaat over een overlijden (obiit) of een begrafenis (sepultus est).
- neem de leeftijden in de aktes met een korreltje zout. Verjaardagen werden niet gevierd, en leeftijden waren slechts zo nauwkeurig als de persoon in kwestie zich kon herinneren. Soms deed de pastoor de moeite om een doop of huwelijk op te zoeken, maar dat gebeurt slechts zelden.
- wees voorzichtig met de melding “ex“. dit wil zeggen “afkomstig uit” en niet “geboren te”. Hoewel het vaak wel dezelfde parochie zal zijn, is dit niet per definitie het geval. Een persoon kan op meerdere plaatsen gewoond hebben alvorens te trouwen.
- neem de schrijfwijze van de akte over. De variaties kunnen helpen om andere gezinsleden te vinden. Vergeet ook niet in omliggende dorpen te zoeken.